Bij boeren stonden ze lange tijd niet in een goed blaadje, toch geven akkeronkruiden zoals klaproos, madeliefje, klaver en korenbloem fleur aan een landbouwgebied. Het oude cultuurlandschap bevatte altijd wel overhoekjes en randen waar kleurige kruiden gedijden. Door schaalvergroting, mechanisatie en het gebruik van kunstmest en pesticiden gingen ze in aantal sterk achteruit. De dramatische afname van insecten en vogels hield daarmee gelijke tred. It Fryske Gea wil de negatieve trend keren en breekt een lans voor akkeronkruiden. Op deze pagina stellen we een paar prachtige soorten aan je voor!
Zo onooglijk het plantje, zo curieus is de naam. Slofhak klinkt als een oud scheldwoord voor iemand die niet vooruit te branden is. En daar zit wat in. Het grasje is niet erg groot, maar wel taai. Het groeide met name op zandige akkers en dan vooral in velden met rogge. Het graan werd gemaaid met de zeis, maar de slofhak maakte de zeis bot. Dat vertraagde het werk. Een traag persoon werd wel een slofhak genoemd. Daarmee is de raadselachtige naam verklaard.
Er is nog iets bijzonders met deze grassoort aan de hand. De slofhak komt van ver. Het akkeronkruid heeft een mediterrane oorsprong en is in het Napoleontische tijdperk tussen 1805 en 1813 in Duitsland ingevoerd. De slofhak bleef onder de radar en verspreidde zich vanuit Noordwest Duitsland naar Nederland en België. In 1837 is de eerste vondst in Nederland gemeld. De slofhak groeit op grazige plekken, vooral op zandige grond, aan wegranden en in het koren.
De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als vrij zeldzaam en sterk afgenomen, vooral door de intensivering van de landbouw en het verdwijnen van de roggeteelt. In Gelderland en Overijssel komt de slofhak lokaal vrij algemeen voor, in Noordoost Nederland vrij zeldzaam. Slofhak heeft een scherpe geur, die naar hooi ruikt. De bloei is van mei tot juli.
Samen met de klaproos scoort de korenbloem hoog op de lijst van meest geliefde akkeronkruiden. Boeren dachten er het hunne van, maar de korenbloem hield ondanks alle pogingen het onkruid uit te roeien, dapper stand. En breidt de laatste jaren zelfs weer uit. Vooral dankzij de populariteit van wilde bloemen zaadmengsels in tuinen, bermen en op taluds. Van daaruit verspreidt de korenbloem zich verder langs wegen en veldranden.
De diepblauwe kleur doet hemels aan en is dan ook verbonden met de mythologie. De Latijnse naam Centaurea cyanus verwijst naar de centaur Cheiron uit de Griekse godenwereld. Nadat deze was geraakt met een gifpijl, stelpte hij de wond met de bloem. Als ontdekker van de helende kracht van de korenbloem, bleef zijn naam voor altijd aan het kruid gekoppeld. Een aftreksel van bloemen en bladeren is ook wel gebruikt tegen bronchitis. In het verleden werd de korenbloem gedragen door verliefde jonge mannen. Als de bloem snel haar kopje liet hangen en verwelkte, stond dit garant voor een onbeantwoorde liefde.
Zoals de naam zegt, groeide de korenbloem op akkers tussen het graan en aan de randen. Doordat de plant weinig ruimte nodig heeft, kon zij tussen het hoge graan overleven. De diepe kleur blauw van de trompetvormige straalbloemen leidde tot de naam korenbloemblauw als kleuraanduiding. Ook in de schilderkunst is de korenbloem een geliefd object.
Dit kruid heeft er een handje van om de waarnemer op het verkeerde been te zetten. Doorgaans wordt met kamille de echte kamille bedoeld, in tegenstelling tot de eveneens in Nederland veel voorkomende schijfkamille. Om nog maar te zwijgen over de reukeloze kamille die tot een ander geslacht behoort, maar wel veel gelijkenis met de echte kamille vertoont. De bloem van schijfkamille ziet er anders uit, maar bloeit net als de echte kamille vanaf juni tot de herfst. Bij aanraken geeft de plant een vrij sterke geur af, veroorzaakt door het vrijkomen van etherische olie. Oorspronkelijk afkomstig uit Noordoost Azië, komt de plant inmiddels wereldwijd voor.
De echte kamille verraadt zich door een vrij sterke, zoete geur. De plant kan tussen de 20 en 40 centimeter hoog worden. De stengels staan rechtop en zijn vertakt. De bloei begint in mei en duurt tot in oktober. Het brede bloemhoofdje heeft een witte stralenkrans van lintbloemen met in het hart buisbloempjes. ’s Nachts buigen de witte lintbloemen ootmoedig naar beneden om zich ’s ochtends bij het daglicht weer op te richten. Het is een goedgemutst bloemetje.
De echte kamille komt voor op open, vochtige tot droge, betreden of omgewerkte grond. De zaden blijven lang kiemkrachtig waardoor het onkruid vaak domineert als pioniersbegroeiing. Gedroogde echte kamille wordt gebruikt in kruidenthee. Kamille heeft ontstekingsremmende eigenschappen, maar is ook pijnstillend en rustgevend. Kamille is een verbastering van het Griekse chamaimelon. De naam is een samentrekking van op de grond en een verwijzing naar de geur van appels. Kamille zit ook in shampoo voor blond haar. Dat wordt er lichter door.
Het geel van de ganzenbloem schijnt zo helder dat het lijkt alsof een kleine zon met zijn stralenkrans op de stengel van de plant wiegt. De bloeitijd is van juni tot ver in oktober. In Nederland komt de pioniersplant in het Zuidoosten tamelijk veel voor. In Zuidoost Friesland is het akkeronkruid een stuk zeldzamer. De bloem staat op rechtopstaande stengels die tot kniehoogte reiken. Ze zijn kaal, iets vlezig en al of niet vertakt. De wasachtige bladeren zijn langwerpig met grof getande tot veerspletige bladrand en kunnen wel 8 cm lang worden.
De gele ganzenbloem komt oorspronkelijk uit Turkije en is met de landbouwers die Europa in de prehistorie koloniseerden meegelift. De gele ganzenbloem heeft een voorkeur voor open, omgewerkte, zanderige grond zoals braakliggend terrein, bermen en net geploegd akkerland. De soort behoorde tot de gevreesde onkruiden. De Flora Batave deel 6 stelde in 1832: ‘De plant is eene der schadelijkste op de bouwakkers, vooral die met zomerghewassen besteld. Dezelve is, vooral in Duitschland, zo geducht, dat zij meermalen het gehele veld inneemt.’ Daar heeft de plant dan ook de bijnaam ‘Wucherblume’, ofwel woekerbloem. En dat is niet lieflijk bedoeld.
In vroegere tijden dus een plaag en nu een zeldzame soort. De plant is prima veevoer, het bevordert volgens Flora Batava goede melk. Door chemische bestrijdingsmiddelen, maar ook door verslemping en korstvorming van de bodem door het uitrijden van drijfmest krijgt de soort veel minder kans. In maïsakkers komt de plan dan ook nauwelijks of helemaal niet voor.
Voor de herkenning een tip. De gele ganzenbloem lijkt wel wat op de gewone margriet. Maar dan dus opvallend geel. De bloei duurt vanaf de zomer tot in de herfst. Uit opgravingen is gebleken dat de gele ganzenbloem al voor de komst van de Romeinen in Groot-Brittannië groeide. In Nederland is ze bekend van vindplaatsen uit de middeleeuwen.
Iedereen weet natuurlijk waar Abraham de mosterd haalt. Die zegswijze heeft niets te maken met de Bijbelse Abraham, maar verwijst naar een vroeger veelvoorkomende naam. Om de mosterd gaan betekende ‘een eenvoudig boodschapje doen’. Waar Abraham de mosterd haalt, heeft dan ook de betekenis van ‘van alles op de hoogte zijn’ of ‘goed bij de tijd zijn’. Dat is een eigenschap die tijdens deze zoektocht naar de gele mosterd goed van pas zal komen.
De gele mosterd is een populaire groenbemester die snel groeit en tot 120 cm hoog kan worden. De plant bloeit met weelderige gele bloemen en lijkt in uiterlijk veel op koolzaad. Alleen de bloeitijd verschilt. Koolzaad bloeit in het voorjaar, gele mosterd in de zomer. Er is nog een verschil. Koolzaad verspreidt een sterke, scherpe geur. Gele mosterd is vrijwel geurloos en bloeit uitbundig.
De kleine, felgele bloemen zijn in trek bij bijen, hommels en vlinders. Het maakt de gele mosterd tot een geliefde bijenplant. En boeren gebruiken het onkruid als grondverbeteraar. Zo maakt de gele mosterd vele vrienden. Een belangrijke voorwaarde om te overleven.
Mosterd krijgt zijn specifieke scherpe smaak als de gemalen zaadjes van 0,5 tot 1 mm groot worden gemengd met azijn, water en zout. Toevoeging van het kruid kurkuma maakt de mosterd nog geler. Met name de Engelsen zijn daar dol op. De naam komt van het Latijnse ‘mustum’, ongegist druivensap of most, dat vroeger steevast bij de bereiding werd gebruikt.
Ook op de akkers van It Fryske Gea op It Mandefjild, de Delleboersterheide, Schaopedobbe, Ketliker Skar, Ketlikerheide en Heidehoogte (ten noorden van de Lendevallei) zijn al prachtige akkeronkruiden te vinden. Benieuwd naar alle akkeronkruiden die je de komende tijd tegen kunt komen? Download (en print) de akkeronkruiden zoekkaart en ontdek welke planten jij er tegenkomt tijdens je wandeling.
Dankzij jouw steun zorgt It Fryske Gea voor voldoende natuur in Fryslân om van te kunnen blijven genieten. Bovendien ontvang je als lid vele extra’s. Zoals gratis of met korting mee op excursies door heel Fryslân.
Word beschermerWil je de Friese natuur een handje helpen?
Doe een donatieOp de hoogte blijven?
Schrijf je in voor onze natuurweetjes-mail