{{title}}
{{intro}}
Voedsel, veiligheid en rust tijdens alle fasen van het broedseizoen. Daar gaat het om bij de bescherming van weidevogels. We hebben al veel extra beschermende maatregelen mogelijk gemaakt. Van de aanschaf van een waterpomp, een monitoringscamera tot het veilig stellen van extra weidevogelgrond en de complete herinrichting hiervan. Zonder hulp was dit niet mogelijk.
Als het nodig is verbeteren we de plaatselijke omstandigheden in het terrein. Dit kan zijn dat we werken aan kwaliteitsbehoud of de verbetering van de natuur of de uitvoerbaarheid van het beheer. Denk daarbij aan het onderhoud van dammen en duikers, stuwen, pompen en molens.
In het broedseizoen is het mogelijk om vee te laten grazen in de gebieden, maar dit gaat altijd in goed overleg met de pachters van die gebieden. Soms helpen wij de pachters met afrasteren om te voorkomen dat er vee tussen de nesten komt. De voorkeur voor het beweiden van deze gebieden gaat uit naar jongvee of koeien die op dat moment niet gemolken worden (droge koeien).
Door het plaatsten van wildcamera’s beperken wij de verstoring en kunnen wij het aantal verliezen in weidevogelkuikens beperken. Wij krijgen op deze manier ook een goed inzicht in welke pedatoren er aanwezig zijn in de gebieden en in welke hoeveelheid. We kunnen hierdoor ook zien of sommige soorten wellicht toenemen of juist afnemen. Ook krijgen wij inzicht of er gemaaid of beweid kan worden of niet. Het levert ons nuttige data op.
Als natuurorganisatie doen wij in de natuurgebieden niet veel aan nestbeheerbescherming. In de gebieden om ons heen waar boeren actief zijn, is dit wel van belang! Door goed op de hoogte te zijn waar de vogels broeden, kunnen wij keuzes maken waar wel en niet gemaaid en geweid kan worden. Er mag pas gemaaid worden als alle nesten en kuikens uit de percelen zijn.
Jaarlijks worden de sloten in onze gebieden schoongemaakt. Ook de greppels worden aangepakt, het greppelbeheer wordt ook in oktober en november al uitgevoerd. Dit doen we om het regenwater zoveel mogelijk in de wintermaanden van het land af te krijgen. Zodat we de groei van pitrus (ruigte) afremmen. Dit is wel per gebied verschillend. Wanneer het voorjaar begint, brengen we het slootwaterpeil omhoog. Het water gaat dan via een zogenoemde kopakker-buis weer langzaam het land op, zodat de bodem zacht wordt. Dan kan de snavel van de weidevogel weer makkelijk de grond in, opzoek naar wormen.
Door dichte vegetatie van hoge planten (ruigte) te maaien en kleine bomen te verwijderen, zijn er minder schuilgelegenheden voor de predatoren. Dit gebeurt vaak in de winter of vroege voorjaar. Door openheid in het landschap kunnen de weidevogels zich beter beschermen en zien ze de predatoren aankomen. Het heeft ook tot gevolg dat er minder roofvogels broeden in de directe omgeving.
In afstemming met de weidevogelcoördinator van It Fryske Gea, mogen de pachters van de gebieden ruige stalmest uitrijden. Het gebruiken van ruige mest zorgt voor bodemverbetering en een minder snelle groei van het gras zodat kuikens ruimte hebben om te lopen. Ook trekt het wormen naar het oppervlak die weer belangrijk zijn voor de bodemstructuur en uiteraard een belangrijke voedselbron zijn voor weidevogels.
Wil je de Friese natuur een handje helpen?
Doe een donatieOp de hoogte blijven?
Schrijf je in voor onze natuurweetjes-mail