Toegangshek

Het monumentale toegangshek en de laan geflankeerd door knoestige eiken geleiden de blik kunstig naar een punt aan de horizon. Daar in het verlengde van het pad stond de buitenplaats Meerenstein, omgeven door slotgrachten en een lusthof. In 1811 is het landhuis aan de rand van Wikel op afbraak verkocht. Alleen de stijlvolle entree en het royale park, dat vermaard is vanwege haar fraaie stinzenflora, ontsnapten aan de slopershanden. En zo vormen een antieke poort, die overigens een opknapbeurt krijgt, en het wandelpark een echo van een rijk verleden.

Echo van rijk verleden

Als een toefje groen in een vlak en boomloos polderlandschap gelegen op een steenworp van vestingstad Sloten, zo dient Wikel zich aan. De toren van de Burchtkerk rijst hoog op en direct daarachter ligt het Wikelerbosk. Vanaf Sloten en komende uit de Friese polders is het een voorname vooraankondiging van de uitgestrekte bossen van Gaasterland.

Het park is aangelegd volgens een strak geometrisch grondplan in een rechthoek waar de weg naar Balk een taartpunt uit heeft gesnoept. Die rechte lijnen passen helemaal bij de tijdsgeest van de zeventiende eeuw. Een periode waarin vermogende adel en kooplieden buitenplaatsen lieten ontwerpen, om zich terugtrekken uit de beslommeringen van een druk leven. Daarbij hoefden ze niet op een cent meer of minder te kijken. Het waren kleine paleizen met een verfijnde tuinaanleg. De toegangspoort en de paden dienden als optisch kijkspel die een illusie van diepte creëerden. Alsof een magneet de blik stuurde, viel die uiteindelijk op het landhuis aan het eind van de zichtas in het symmetrisch aangelegde park. Een kunststuk.

Over de eerste bewoner van Meerenstein, Menno baron van Coehoorn, is al veel geschreven.  Zijn praalgraf staat in de Burchtkerk, een barok monument ook alweer tekenend voor die tijd. Van Coehoorn liet Meerenstein in 1678 bouw naar zijn eigen inzichten. De Friese baron had naam gemaakt als veldheer en vestingbouwer en had deelgenomen aan talloze veldslagen. Hij kreeg de opdracht om de Friese Elfstedenstad Sloten, een belangrijke handelspost op de route tussen Coevorden en Stavoren, te versterken. Na zijn huwelijk met Magdalena van Scheltinga liet hij Meerenstein bouwen. Hij schreef er zijn magnum opus Nieuwe vestingbouw op een lage of natte horisont, een boek dat wereldwijd werd vertaald. Kortom een man van statuur.

Meerenstein en het omringende park moesten recht doen aan die status. Het landhuis was opgetrokken in renaissancestijl met opvallende doorlopende Korinthische pilasters en daartussen smalle ramen en een middenpartij bekroond met een driehoekig fronton. Op het dak stond een luidklokje, zodat de bedienden en het tuinpersoneel bij de tijd bleven. Het park met bloemen en groentetuinen en aan weerszijden van de oprijlaan weelderige bosschages is oorspronkelijk in Franse stijl aangelegd volgens een strak geometrisch patroon. Dat is later doorbroken door elementen uit de Engelse landschapsstijl toe te voegen. Gelukkig valt van de tuinarchitectuur van zowel de Franse als de Engelse stijl nog volop te genieten.

Weelderige stinzenflora

Of het nu door toedoen van baron van Coehoorn was, of een van de latere bewoners, de weelderige stinzenflora speelt al honderden jaren een belangrijke rol in de lusthof. In het vroege voorjaar melden zich als eerste het weelderig bloeiende daslook, later gevolgd door de vingerhelmbloem, de zeldzame gevulde anemoon en adderwortel.

De hoge bult in het park, die een uitzicht richting Sloten biedt, is in het voorjaar bedekt met een tapijt van witte bloemen. In zijn standaardwerk Flora Frisica omschreef botanicus David Meese in 1760 als vindplaats in Gaasterland ‘Bij Balk en Wykel aan dykjes en kant van Koorn-land’. De uiengeur is onmiskenbaar. De plant wordt wel tot 40 centimeter hoog. De zes witte bloemdekbladen zijn in losse bolvormige schermen gegroepeerd. De Friese benaming ‘sipeltsjes blom’ is een verwijzing naar de sterke, kruidige geur. De soortaanduiding ursinum, wat zoveel betekent als ‘is van de beren’, is ontstaan door het bijgeloof dat beren na hun winterslaap zich eerst aan deze plant tegoed deden. In het Duits is de naam dan ook ‘Bärlauch’. De Nederlandse naam kan afgeleid zijn van dassen, die vaak onder deze planten hun hol hadden. De daslook is een kernsoort voor eiken- en beukenbossen op voedselrijke grond, en precies die omgeving van schaduwrijke loofbossen met een humusrijke ondergrond stelt de das op prijs. Het is dus niet raar dat de das een onderkomen heeft in het Wikelerbosk.

Schaduwzijde

Aan de alomtegenwoordige pracht van de bloeiende daslook kleeft een schaduwzijde, zo licht Sytse Bouwhuis toe. De daslook voelt zich in het Wikelerbos zo senang dat de soort andere stinzenbloemen zoals de vingerhelmbloem en gevulde bosanemoon verdringt. En dat zijn juist stinzenplanten die zeldzaam zijn en het meer dan waard zijn behouden te blijven. Bouwhuis: ‘Ik woon nu veertig jaar in Wyckel en in die eerste jaren stond er wel twee keer zoveel vingerhelmbloem. Die soort staat met een paar anderen echt onder druk.’ Helemaal de vinger krijgen ze er nog niet achter wat de ene soort kwetsbaarder maakt dan de andere. ‘Misschien spelen andere factoren een rol, die wij nog niet kennen.’ Verder onderzoek moet dat uitwijzen.

Natuur, landschap en historie zijn de grote hobby’s van Bouwhuis en die fascinatie komt mooi samen in het Wikelerbosk. Het landgoed ademt in alles de stijl en status van de vroegere stichter en eigenaren, de hoofdentree toont iets van die vroegere grandeur evenals de rechte lanen omzoomd met eerbiedwaardige monumentale bomen. ‘Dit is geen natuurbos, maar een park’, constateert hij. ‘De structuur is gelukkig behouden gebleven. De Engelse landschapsstijl waarvan elementen later zijn toegevoegd is wat natuurlijker.’ Er zijn heuveltjes zoals de grutte- en lytse berch opgeworpen, slingerende paden, een watertje en een prieel onder een bladerdak, zodat het park zich kon spiegelen aan een geïdealiseerd Arcadië. Voor zijn historische kennis is Bouwhuis mede schatplichtig aan dorpsgenoot Tineke Gijzen-Oenema. ‘Het zou leuk zijn als zij ook wordt genoemd.’

Park behoeft onderhoud

Een park kan niet zonder onderhoud. De vrijwilligers Jouke, Syds, Jan, Jappie en Gerrit houden de paden schoon, effenen kuilen, zorgen voor een goede waterafvoer, snoeien en harken blad. ‘Het ligt er perfect bij, dankzij de ploeg vrijwilligers uit Wikel’, beseft Bouwhuis. Zo is het particuliere park, na de overname in 1949 door It Fryske Gea succesvol getransformeerd tot een uitzonderlijk mooie dorpstuin. ‘Een landschapspark vereist mensen met handjes. Dat is in alles zichtbaar.’

In goed overleg met It Fryske Gea zijn er nog wel een paar wensen die het verleden nog beter zichtbaar maken. Zo is het Haarlems klokkenspel dat hier ooit heeft gestaan, opnieuw aangeplant. Een oud-onderwijzer van de lagere school heeft in het begin van de vorige eeuw zorgvuldig opgetekend wat er aan stinzenflora in het Wikelerbosk te bewonderen viel. ‘Dat is een hele mooie referentie’ aldus Bouwhuis. Er zijn een paar pollen vanuit de tuin bij Martenastate overgebracht. Het is nu wachten of de herintroductie gaat aanslaan. Het blijft natuur en is daarmee onvoorspelbaar.

In het groen aan weerszijden van het open stuk waarop al jaren een ijsbaan is gevestigd, rukt de hulst op. Die zal de parkploeg gaan indammen en de stammen van de bomen opschonen zodat de laanstructuur duidelijker zichtbaar is. Ook krijgen de voor- en achterentree naar het Wikelerbosk een opknapbeurt. In het park op een kruispunt van paden stonden voorheen zes statige lindebomen ‘welke eene aangename zitplaats overschaduwen’. Van dit sextet zijn nog maar twee over en die verkeren in slechte staat. It Fryske Gea wil de plek in ere herstellen door nieuwe linden te planten zodat de Plantage weer als vanouds herkenbaar is.

Geneeskrachtige wetterbeam

In het bos verschuilt zich nog een mooi verhaal. Er stond lange tijd een oude beukenboom die zich een meter boven de grond vertakte. Een van de takken was door blikseminslag gekortwiekt. Daaronder had zich in de stam een holte gevormd die altijd vol stond met water, hoe droog het ook was. Dit leidde tot de mare onder de inwoners van Gaasterland dat de waterboom een soort Godswonder was. Door de blikseminslag had de boom immers contact met de hemel gehad. Wie het water uit de boom dronk was beschermd tegen allerhande kwalen. De vader van Sytse, Jan Bouwhuis, liep als jongen in de jaren twintig geregeld vanaf Tjerkgaast naar de Wetterbeam om het geneeskrachtige water te halen. Later wijdde hij een volksverhaal aan het diepgeworteld geloof van Gaasterlanders in de heilzame werking van het water. De hypothese van zijn zoon is een stuk nuchterder: ‘Het water van regen en dauw liep vanaf de kruin langs een stelsel van takken via de stam als een soort trechter in de holte. Dat zorgde steeds voor aanwas. Het bladerdak voorkwam verdamping.’ Ergens tussen 1930 en 1947 is de boom vermoedelijk gekapt. In het boek Land en Volk van Gaast en Klif schrijft L. Post-Beuckens: ‘Jammer dat wij niet meer den waterboom kunnen bewonderen en het water er uit proeven. Deze boom is niet meer. Zooals zoveel oude dierbare dingen is ook Wijckels holle boom verdwenen, die in de droogsten zomertijd nog water bevatte en waarvan het water genezende kracht bezat.’

Stilistische schoonheid toegangshek

Er is een kenner voor nodig om de stilistische schoonheid van het toegangshek te duiden. Hotze Zandstra van Zandstra Siersmederij in de Tike is zo’n deskundige met oog voor detail. De welvaart geëtaleerd in Meerenstein vertaalt zich in de lanen en de toegangspoort, verduidelijkt hij. ‘Je ziet de architectuur van het oude landhuis met zijn strakke stijl terug in het hek. Het waren de hoogtijdagen van de valuta’s. Dat zie je in de afwerking. Daar is niet op beknibbeld. De gietijzeren spijlen zijn puntig, de poortelementen hoekig. Heel bijzonder.’

Zandstra weet waar hij het over heeft. Hij deed al de nodige restauratieklussen die vakmanschap vereisten zoals bij Staniastate en bij de begraafplaats in Hallum. Voordat Zandstra aan de slag gaat, doet hij uitvoerig onderzoek. De toegangspoort naar het Wikelerbosk toont diepgang en allure. ‘Hier is een architect aan het werk geweest met oog voor detail’, zegt hij waarderend.

Een paar dingen zijn niet meer origineel. Die zienswijze ziet hij bevestigd in oude afbeeldingen die hij heeft bestudeerd. ‘De kantwaaiers zijn bijvoorbeeld zonder veel liefde en passie gedaan.’ Die zijn volgens hem pas in de jaren vijftig van de vorige eeuw aangebracht. ‘Eigenlijk heel lelijk. Het was een tijd dat dit soort zaken geen waarde hadden.’ Dat ligt nu anders. Het verleden doet er weer toe en dat vertaalt zich in de zorg ervoor. ‘Gelukkig maar.’

Wat hij bijzonder aan het hek vindt is dat de accenten van vroeger nog duidelijk zichtbaar zijn. ‘Vaak zijn hekken rond landgoederen verplaatst, ingekort of helemaal verdwenen.’ In dit geval is dat niet gebeurd en is de poort het enige wat teruggrijpt naar het landhuis dat volledig is afgebroken. ‘Dat zie je niet heel vaak. Daarmee heeft het zeker historische waarde.’

Zandstra gaat het hekwerk pas vernieuwen als hij de leeftijd van het ijzer heeft vastgesteld en de precieze samenstelling. ‘Waarschijnlijk ga ik er een paar punten bijsmeden.’ Daar gebruikt hij een ouderwetse methode voor. ‘Verzinken gaat dan niet, dan hecht het niet. Dit is geen ijzer maar gietijzer en dat is veel harder. Dat kan zomaar driehonderd jaar oud worden.’ Hij wil maar zeggen: Iets wat al zolang de tand des tijds heeft doorstaan, verdient wat extra zorg.

Pictogram

Wil je de Friese natuur een handje helpen?

Doe een donatie
It Fryske Gea maakt gebruik van functionele en analytische cookies om jouw ervaring op onze website te verbeteren. Door akkoord te gaan met de tracking cookies kunnen wij jou gerichte berichten over de natuur en onze activiteiten op social media en via derde partijen tonen. Lees meer over cookies