De favoriete plek van Henk Jager: Martenastate
Mijn favoriete plek verandert met de seizoenen en jaren. Voorts wordt deze medebepaald door waar ik voor mijn werk heen moet om vegetatie en/of planten te karteren. In de periode mei en/of juni betreft het vaak botanische hooilanden in de zuidelijke beekdalen, het lage midden of langs de IJsselmeerkust. Kiezen welke de mooiste zijn lukt mij niet. De ene zomer struin ik door de Amelander duinen, andere over de Noord-Friese kwelders en/of zuidoostelijke heiden. In welke gebied ik ook ben, het geeft allemaal veel voldoening. Bovendien voel ik mij, bij het door het veld zwalken, een beetje een nomade. ’s Winters komt echter het besef een modern mens te zijn… Dan zit ik dus (te) veel achter de computer. Nu ik dit schrijf is het januari, nou niet bepaald mijn lievelingstijd. Als ik nu dan toch over een favoriete plek moet schrijven, kies ik voor Martenastate. Dit om een optelsom van de volgende redenen:
- de rijke (deels nu al zichtbare) stinzenflora
- het oude parkbos
- het gunstige vooruitzicht
Om inspiratie voor dit stukje op te doen, heb ik het terrein op donderdagmorgen 13 januari 2022 bezocht. Het verslag hiervan, alsook de drie opgesomde punten, komen hieronder uitgebreid aan de orde.
De rijke stinzenflora
Martenastate betreft zowel een oude als rijke vindplaats van stinzenplanten. Zo geeft de flora van Bruinsma uit 1840 al negen stinzenplanten voor het terrein op. Vandaag-de-dag komen hier zelfs 16 soorten stinzenplanten voor. Op 13 januari 2022 zijn de meeste stinzenplanten natuurlijk nog onder de grond verstopt. Vandaag blijft de temperatuur steken op 6 à 7 C°. Terwijl het licht mistig is, trekt een kille, vochtverzadigde wind langzaam door m’n kleren… Toch vertonen vijf stinzenplanten (al) blad. Dat van Italiaanse aronskelk is in de herfst verschenen en overwintert. Het is pijlvormig, donkergroen en heeft bleke nerven. Door het laatste ziet het er fraai gemarmerd uit. Ook oogt het nog fris. De winter is tot dusverre immers redelijk zacht geweest. Een andere behoorlijk bebladerde stinzenplant, is gevlekt longkruid. Deze is overigens altijd groen. Het blad is eirond, voelt ruw aan en heeft bleke vlekjes. Beide zojuist genoemde planten hebben een wortelstok. Nog een ‘s winters blad hebbende stinzenplant, betreft Haarlems klokkenspel. Het gaat om rondlobbige blaadjes. Overigens verschillen deze niet van die van knolsteenbreek (die in Martenastate niet voorkomt). Haarlems klokkenspel betreft eigenlijk een vorm/variant van knolsteenbreek. Het enige zichtbare verschil zit hem in de gevulde bloemen, die evenzogoed sterker opvallen en langer doorbloeien. De plant verspreidt zich d.m.v. knolletjes. Van de bolgewassen komt ook het Gewoon sneeuwklokje al tevoorschijn. Iedere bolletje vormt een blauwachtig groen bladpaar, die vaak, met tientallen dicht op elkaar staan. Het, later lijnvormige blad, is nog kort en staat stug rechtop. Een enkeling heeft evenzogoed al een bloemknop. Van de andere bollen is ondertussen ook de bostulp zichtbaar ontspruit. Hiervan vormt iedere bol/plant één tulpenblad. Vaak staan deze nogal los van elkaar. Tijdens het veldbezoek betreft het nog punten. Meestal blijft het ook bij blad, want de plant bloeit nogal slecht (vrijwel alleen op extra voedselrijke en/of zonnige plekjes). Hoewel de zojuist genoemde bolgewassen bloeiend het knapst zijn, is ze zien opkomen ook heel mooi.
In Martenastate aanwezige stinzenplanten*
De eerste schriftelijke opgave van nog steeds aanwezige stinzenplanten zijn: 1840 (Bruinsma): adderwortel, bonte krokus, bostulp, gele anemoon, gevlekt longkruid, gevlekte aronskelk, Haarlems klokkenspel**, holwortel, vingerhelmbloem; 1903: gewoon sneeuwklokje; 1914: knikkende vogelmelk 1972 (Van der Ploeg): daslook, Italiaanse aronskelk; 1978: Blauwe anemoon; 2006: boerenkrokus; 2010: winterakoniet. De twee laatstgenoemden komen vooralsnog slechts sporadisch voor.
Vrijwilligers houden de bloei van de stinzenplanten bij op de kalender. Behalve op Martenastate, gebeurt dit ook in verscheidene andere stinzenplantenparken. De resultaten staan op: https://stinzenflora-monitor.nl.
* Behalve waar tussen haakjes een auteur genoemd wordt, betreft het data uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).
**Destijds is alleen de soortnaam Saxifraga granulata opgegeven.
Het Oude parkbos
Het oude parkbos is het hele jaar door fraai, vooral vanwege de oude bomen. De dikste zijn beuken. Behalve de gewone groene staat er ook, vrij veel jonge, bruine beuk, alsook een hoge treurbeuk. Verder staan er onder meer (deels) oude, behoorlijk dikke en/of hoge essen, gewone esdoorns, witte paardenkastanjes en Hollandse lindes. Laatstgenoemden staan hoofdzakelijk als gekandelaberde bomen in prachtige lindelanen. Nog een fraaie laan, betreft die van oude witte paardenkastanjes. Gelukkig lijkt de kastanjeziekte hieraan voorbij te gaan… Als zodanig is het bomenbestand redelijk gevarieerd. Desondanks is de hoge boomlaag nog afwisselender geweest. Zo zijn tijdens vroegere uitbraken van iepziekte alle grote iepen gesneuveld. Voorts velt de taksterfziekte steeds meer essen. Hier en daar zijn nieuwe struiken aangeplant, zoals Gelderse roos en gele en rode kornoelje. Alpenbes, eenstijlige meidoorn en rode kamperfoelie stonden er altijd al. In een hoekje van het park groeit bodem bedekkende klimop. Behalve de inheemse, woekert hier ook Atlantische klimop. Laatstgenoemde heeft aanzienlijk groter en langer gesteeld blad. Hierdoor verdringt hij eerder stinzenplanten… Met name soorten met laagblijvende bladeren (b.v. bostulp) zijn niet opgewassen tegen deze liaan. Overigens biedt het parkbos ook plaats aan wilde kruiden. Zo heeft op 13 januari gewoon speenkruid al een boel blaadjes en fluitenkruid veel loof.
Het gunstige vooruitzicht
Door samenwerking van It Fryske Gea met eigenaar Stichting Martenastate en inzet van vrijwilligers verdient het beheer de classificatie uitstekend. Door op de juiste plaatsen en momenten te maaien en harken, blijven de stinzenplanten behouden. Voorts worden eens in de zoveel tijd de paden en/of grachten in orde gebracht. En waar zieke bomen (vaak essen) zijn geveld, zijn andere jonge bomen aangeplant. Het gaat om onder meer ziektebestendigere iepen, beuken(varianten) en een enkele Amerikaanse tulpenboom. Als dit plantgoed goed aanslaat, wordt de boomlaag nog gevarieerder. Evenzogoed zijn er ook andere parken, die rijk aan oude bomen en stinzenplanten zijn, waar ook een prima beheer plaatsvindt. Jongemastate bijvoorbeeld. Een zwaarwegend verschil betreft de omvang. Martenastate, waar ook qua bouwwerken nog meer valt te beleven, was altijd al behoorlijk groter dan Jongemastate (2,6 ha). Het park of landgoed is ondertussen echter gegroeid van 4 naar 8 hectare. Zo is in 2018 de aangrenzende houtsingel en bosperceel van Staatsbosbeheer verworven, terwijl echtpaar Van Riemsdijk in 2020 de aanliggende boerderij (die er vroeger ook bij hoorde) koopt en overdraagt aan Stichting Martenastate. De ligboxstal is ondertussen gesloopt, maar de vrijgekomen grond moet nog worden ingericht. In de nieuwe bosjes, is evenzogoed al een omvormingsbeheer naar een opener en gevarieerder parkbos gaande. Zo zijn hier bijvoorbeeld veel zieke essen gekapt en zowel nieuwe bomen als bijzondere (stinzen)planten aangeplant. Hiervan tref ik onder meer overblijvende ossentong en grote veldbies aan. De meest voorkomende kruidachtige is hier evenwel de weinig wenselijke, woekerende schijnaardbei. Toch ontstaat naar verwachting ook hier op den duur een rijke stinzenflora. Wat dat betreft lijken de vooruitzichten op de lange termijn geweldig gunstig. Voorts zijn deze ook voor de korte termijn zeer aangenaam, want de maandenlange bloeiperiode (februari t/m mei) van stinzenplanten komt eraan!
Literatuur
Bruinsma, J.J. (1840). Flora Frisica of naamlijst en kenmerken der zigtbaar bloeijende planten van de provincie Friesland. Leeuwarden.
Van der Ploeg (1972). Stinzeplanten yn Fryslan, Statussymboal út de alde tiid. Fryske Akademy nr. 413; Dr. J. Botkerige-rige1. 110 pp. Ljouwert / Leeuwarden.