Veldonderzoek in district Midden
In en rondom de Alde Feanen in district Midden zijn in ieder geval acht gebieden die als weidevogelreservaat beheerd worden. In de meeste gebieden blijft de weidevogelstand stabiel of neemt licht af. Een uitzondering hierop is de graslandpolder ten noorden van de Fjirtich Mêd ten noorden van Earnewâld. Deze polder heet ook wel de Prikwei (61 ha) mogelijk genoemd naar de weg die door het natte gebied liep bestaand uit wilgentenen. In de derde fase van de Herinrichting Alde Feanen zijn de waterstanden verhoogd. Hierbij is een hoogwatersloot aangelegd aan de zuidkant van de graslandpolder van waaruit met behulp van schuiven water ingelaten kan worden.
Verschillende weidevogelsoorten hebben hiervan geprofiteerd. De Kievit had in 2019 maar liefst 46 territoria, terwijl deze in 2013 nog als broedvogel afwezig was. Ook de Watersnip is sterk toegenomen. De Watersnip is in 2014 verschenen als broedvogel. In 2017 en 2018 zijn twaalf territoria vastgesteld en in 2019 waren al 14 territoria aanwezig. Een duidelijk effect van de verbeterde waterhuishouding. Verder laten soorten als Grutto (tien territoria), Wulp (drie territoria), Tureluur (22 territoria), Veldleeuwerik (negen territoria), Gele kwikstaart (acht territoria) tot nu toe jaarlijks een sterke, toename zien.
Een ander belangrijk weidevogelgebied is de Burd. Dit is helaas een voorbeeld van een gebied waar de aantallen weidevogels afnemen. Nadat de Herinrichting Swette-De Burd eind 2017 grotendeels was afgerond, hebben we als nulmeting in 2018 een broedvogelkartering van de Noarderburd laten doen door Sovon. Het doel van de herinrichting was namelijk het optimaliseren van het leefgebied voor weidevogels en het maken van een nieuwe vaarverbinding tussen de Wide Ie en de Pikmar.
De Burd, met name de Noarderburd, is van oudsher een belangrijk weidevogelgebied ten oosten van Grou aan de westkant in de Alde Feanen. In De Burd zijn nog oude perceelstructuren aanwezig met veel sloten en greppels. Dit zijn belangrijke landschapselementen voor een weidevogelgebied. Sinds tellingen vanaf 1998 laten de vier karakteristieke steltlopers Kievit, Grutto, Tureluur en Scholekster echter een dramatische teruggang zien. Een proefvlak in het westen van den Noarderburd (51 hectare) is van 1998 tot en met 2015 gekarteerd op broedvogels door vrijwilligers Gerrit Jellema en Ruurd Koopmans. De trend van de resultaten hiervan laat een sterke afname zien van de vier steltlopers. Het hoogtepunt van de Grutto was bijvoorbeeld in 2002 met 32 territoria tegenover het dieptepunt in 2012 met drie territoria.
De kartering van 2018 waarbij 305 hectare gekarteerd is, gaf een beeld van de huidige weidevogelpopulatie van de totale Noarderburd. Een belangrijk advies uit de kartering en tevens een grote wens van It Fryske Gea, was het (laten) tellen van een representatief proefvlak in de Noarderburd om de effecten van de inrichtingsmaatregelen en het beheer te monitoren. Vrijwilliger Lambertus de Ree was bereid zelfs twee proefvlakken te tellen binnen de Noarderburd, namelijk een noordelijk (112 ha) en westelijk proefvlak (76 ha). De gebieden zijn in 2019 met respectievelijk zes en zeven tellingen geïnventariseerd.
Het westelijke proefvlak dat tussen 1998 en 2015 is gekarteerd valt grotendeels binnen het nieuwe westelijke proefvlak dat Lambertus in 2019 gekarteerd heeft. Hoewel het tot op zekere hoogte appels met peren vergelijken is, zijn de dichtheden uitgedrukt in territoria per 100 hectare om te vergelijken. In de vergelijking is ook de dichtheid van de kartering van 2018 opgenomen om een vergelijking te kunnen maken met de hele Noarderburd. Uit de grafiek blijkt dat de weidevogelstand, voor wat betreft de vier karakteristieke steltlopers, nog op een laag niveau zit. De piek van de reeks lijkt tussen 1999 en 2006 te liggen waarna de daling is ingezet. De daling bij de Kievit en Tureluur lijkt na 2012 vooralsnog gestopt. Ook bij de Grutto lijkt de daling na 2012 te stoppen, maar daarna is de trend is wel grilliger. De dalende trend van de Scholekster lijkt ook na 2012 door te zetten. De resultaten van 2018 en 2019 stemmen licht positief, maar in de drie telperiodes (1998 t/m 2015, 2018 en 2019) zijn verschillende oppervlaktes geteld door verschillende tellers. Het zou waardevol zijn als Lambertus de tellingen van beide nieuwe plots continueert om langzaamaan een nieuwe reeks op te bouwen. Hopelijk blijkt hieruit eindelijk dat de daling van de weidevogels na de herinrichting definitief gestopt is en dat de weidevogels toenemen. We gaan samen met pachters aftasten hoe het beheer verder geoptimaliseerd kan worden door de detailafwatering, de bemesting en de beweiding te verbeteren.
Om naast de flora ook een beeld te krijgen van de vegetatie-ontwikkeling, hebben we vrijwilliger Bartle de Leeuw gevraagd de kwaliteitsbepalende flora van de Burd in kaart te brengen. Uit deze kartering bleek dat de botanische waarde van het gebied nog te wensen overlaat. Waardevolle soorten als Echte koekoeksbloem, Waterkruiskruid en Zwarte zegge komen nog maar spaarzaam voor. En ook meer algemene soorten van kruidenrijkere weidevogelgraslanden als Pinksterbloem ,Scherpe boterbloem en Veldzuring komen weinig vegetatievormend voor. Een aantal grassoorten domineren op de percelen van de Burd, namelijk Geknikte en Grote vossenstaart, Gestreepte witbol en Rietgras. Op één perceel in het westen van de Noarderburd had Bartle een onzekere waarneming van Noordse zegge (kwetsbaar), een soort van dotterbloemhooilanden en grote zeggenvegetaties. Noordse zegge is een lastig te determineren soort. Volgend jaar zoeken we de groeiplek op om de plant verder te bestuderen. De sloten van de Burd zijn over het algemeen zeer voedselrijk met soorten als Pijlkruid, Schedefonteinkruid, Smalle waterpest en Zwanenbloem.
In 2016 zijn in kader van LIFE Alde Feanen zogenaamde C1-maatregelen uitgevoerd in vier voormalige polders in de Alde Feanen voor de ontwikkeling van waterriet. Het gaat om de gebieden Headamskampen (een deel van negen ha), Koai’s Krite (zes ha), Lytse Saiterpolder (33 ha) en Polder Jeen van der Berg (14 ha). De maatregelen bestonden onder andere uit plaggen, het toepassen van peildynamiek en tijdelijke droogval, het enten van Riet en andere moerasplanten en het plaatsen van rasters tegen vraat door watervogels. Het doel was waterriet te ontwikkelen voor moerasvogels als Roerdomp, Porseleinhoen, Snor en Baardman.
Om de effecten van de maatregelen te meten, moeten de broedvogels geteld worden. De gebieden Headamskampen en Polder Jeen van der Berg worden al jaarlijks geteld binnen vaste telplots door respectievelijk vrijwilligers Freerk Jelsma én Gerrit Jellema en Ruurd Koopmans. Gerrit Jellema en Ruurdkoopmans waren bereid de gebieden Koai’s Krite en de Lytse Saiterpolder te tellen in 2019.
“In alle ontpolderde gebieden was de Roerdomp als broedvogel aanwezig”
Wanneer we de telresultaten van 2019 van de vier gebieden vergelijken, valt een aantal soorten op. De Roerdomp (kwetsbaar) is in alle gebieden vertegenwoordigd met één territorium. Ook andere soorten van overjarig waterriet als Kleine karekiet en Snor zijn aanwezig. Opvallend is dat rallen als Porseleinhoen en Waterral nagenoeg ontbreken in het soortenspectrum. Alleen in Polder Jeen van der Berg is één territorium vastgesteld. Beide soorten hebben een voorkeur voor dichtbegroeide vegetatie met lagere moerasplanten. In de gebieden is de successie naar moeras nog relatief jong. Mogelijk nemen rallensoorten in de toekomst toe. De Baardman is ook nog vrij schaars aanwezig in de vier gebieden. De meest opvallende is het voorkomen van de Cetti’s zanger in de Lytse Saiterpolder. Dit is een zuidelijke soort die de laatste jaren in opmars is naar het noorden. In 2016 was de vogel voor het eerst vastgesteld in de Alde Feanen bij Neeltsje Mouisgat.
Benieuwd naar onze overige onderzoeksresultaten?
Wij hebben ook voor de districten West, Midden en Súd veldonderzoek verricht en de meest in het oog springende onderzoeken en resultaten op een rij gezet. Bekijk alle inventarisaties en karteringen van 2019.