Veldonderzoek in district Noard

Het Ottema-Wiersmareservaat (onderdeel van het Bûtefjild) bij Hurdegaryp is, of beter gezegd was, een belangrijk biotoop voor dagvlinders. Tellingen laten zien dat de aantallen afnemen. Dit komt met name door het verdwijnen van nectarplanten. Ooit was het gebied een belangrijk biotoop voor de Zilveren maan, een zeldzame en bedreigde parelmoervlinder. De waardplant waar de Zilveren maan haar eitjes op afzet en waar de rupsen van eten, is het Moerasviooltje. Lees meer over onze bevindingen in 2019!

Foto: Zilveren maan in het Bûtefjild

Begroeiing in het reservaat

De Zilveren maan en de waardplant Moerasviooltje komen van nature voor in blauwgraslanden en veenmosrietlanden, vegetatietypen van zwak zure, schrale hooilanden. Veel planten van deze vegetatietypen zijn in de Ottemalannen en Durkspôle (de betreffende hooilanden in het reservaat) verdwenen. Denk hierbij aan de soorten Spaanse ruiter, Moeraskartelblad, Kleine valeriaan en in het laatste decennium Blauwe knoop. Het Moerasviooltje is gereduceerd tot marginale groeiplekjes. Ook minder kritische, maar belangrijke, nectarplanten zijn sterk afgenomen en teruggedrongen tot oever- en randzones. Een teleurstellende en zorgwekkende ontwikkeling. In het begin van de eeuw zijn echter veel maatregelen uitgevoerd om het gebied te herstellen en geschikt te maken voor karakteristieke soorten.

Dagvlinders spotten

Vrijwilliger Freek Nijland monitort de dagvlinders van de Ottemalannen sinds 1986 langs twee vaste routes. Ook noteert hij de nectarplanten die bezocht worden. De routes zijn aansluitend en hebben in totaal een lengte van meer dan anderhalve kilometer. Tot en met 1990 heeft Freek in totaal 650 Zilveren manen geteld met 154 exemplaren als hoogste tijdens een bezoek. De belangrijkste nectarplanten waren Kale jonker, Echte koekoeksbloem, Watermunt en Grote kattenstaart.

Herinrichting voor nectarplanten

In 2001 is het Bûtefjild heringericht, waarbij ook maatregelen zijn uitgevoerd in de Ottemalannen. Het gebied is vernat door de aanleg van een hoogwatercircuit en ruigte is verwijderd. In de winter van 2004-2005 zijn ook nog stimuleringsmaatregelen gerealiseerd ten behoeve van de Zilveren maan. Bagger werd verspreid op oeverzones, er werd gericht maaibeheer uitgevoerd en er werden brandplekken gemaakt. Het doel was de ontwikkeling van nectarplanten te stimuleren.

“ Algemene graslandvlinders zijn sterk afgenomen, soorten van zomen en randen nemen toe ”

In 2006  stelde Freerk vast dat de nectarplanten alarmerend afnemen. De Echte koekoeksbloem is in aantal verminderd en het Koninginnekruid en Watermunt zijn verdwenen. Mogelijke oorzaken? Freerk noemt verruiging en verzuring. In diezelfde periode is ook de Zilveren maan verdwenen. Daarnaast zijn algemene vlindersoorten als het Bruin zandoogje en het Zwartsprietdikkopje sterk afgenomen. De achteruitgang van nectarplanten is de belangrijkste factor voor de teloorgang van de Zilveren maan.

Ontwikkeling van vlinders in het gebied

Als we kijken naar de telgegevens van Freek met de jaren, blijkt hieruit dat de afname van het Bruin zandoogje en Zwartsprietdikkopje als algemeenste soorten is gestabiliseerd. Het Groot dikkopje, dat op de Rode Lijst de status ‘gevoelig’ heeft, lijkt zelfs weer toe te nemen. Net als het Bont zandoogje en de Citroenvlinder. Een typische graslandvlinder  is na vanaf 2020 niet meer waargenomen en lijkt verdwenen. Het gebied lijkt te nat voor deze soort en de omgeving buiten het natuurgebied is ongeschikt door het ontbreken van kruidenrijke graslanden. De Zilveren maan is helaas ook nooit meer waargenomen.

Veranderend beheer, veranderende natuur

Het gebied bestond vorige eeuw uit zwak zure schrale hooilanden. Tegenwoordig maakt het gebied een ontwikkeling door naar zuurdere veenmosrietlanden en zelfs veenheide. Soorten als Sterzegge, Ronde zonnedauw en Gewone dophei nemen toe. Verruiging met Pijpenstrootje ligt nog steeds op de loer, dus consequent zomermaaibeheer is noodzakelijk. De aanleg van de het hoogwatercircuit heeft ook een positieve werking gehad op het aantal soorten. Langs de oever zijn interessante verlandingsvegetaties ontstaan met Galigaan, Krabbenscheer, Moerasvaren en hier en daar Moerashertshooi.

De Gevlekte witsnuitlibel wordt de laatste jaren waargenomen en in 2019 ook de Sierlijke witsnuitlibel.

Watervogels in het Bûtefjild

In het Bûtefjild zijn de tellingen van watervogels nog nooit belicht. Terwijl het gebied, door haar weidsheid en grote oppervlaktes open water, juist zeer aantrekkelijk is voor diverse trekvogels. Vrijwilliger Jappie Seinstra maakte het verschil en verzorgde de gegevens vanaf 2000 voor de drie deelgebieden: Bouwepet e.o. (123 ha), het Ottema-Wiersmareservaat e.o. (276 ha) en de Sippen Finnen e.o.(315 ha). De telgebieden bevatten ook omliggende landbouwgronden.

Er is voor de periode 2000 tot en met 2019 per telgebied gekeken naar het aantal verschillende soorten, de Rode Lijst-soorten en de top 10 van de meest voorkomende soorten. De telgebieden variëren van west naar oost in weidsheid door de aanwezigheid van open water, rietvelden, graslanden en (broek)bossen. In alle drie telgebieden zijn Brandgans, Kolgans, Grauwe gans, Stormmeeuw en Wilde eend de meest voorkomende trekvogels.

 “ Opvallend zijn de grote groepen rustende eenden in de Bouwepet ”

Uit de analyse blijkt dat de rietvelden, omliggend graslanden en vooral het open water van de Bouwepet een belangrijk rustgebied zijn voor veel trekvogels. In totaal zijn in dit telgebied 66 trekvogelsoorten vastgesteld, waarvan tien soorten van de Rode Lijst van doortrekkende en overwinterende vogels. Bijzondere watervogels zijn bijvoorbeeld het Nonnetje, de Grote zaagbek, de Brilduiker en de Pijlstaart. Opvallend zijn de grote groepen rustende eenden op het water als Wintertalingen, Krakeenden, Smienten, Kuifeenden en Slobeenden in de Bouwepet. De rietvelden blijken een waardevolle rustplek te zijn voor overtrekkende Watersnippen.

Vogeltellingen in de Binnemiede- en Weeshúspolder

In 2019 is in kader van de SNL een integrale broedvogelterritoriumkartering gedaan van de Binnemiede- en Weeshúspolder aan de westkant van de Grutte Wielen. Een broedvogelterritorium is een gebied dat een vogel verdedigt om in te kunnen broeden. Bij zo’n kartering worden deze territoria zo goed mogelijk in kaart gebracht volgens vaste telrichtlijnen. Deze kartering is uitgevoerd door Sovon. De polder is 179 hectare groot, waarvan 162 hectare in beheer bij It Fryske Gea. Het is één van de weinige gebieden met een relatief hoge weidevogeldichtheid. De weidevogelpopulatie is over het algemeen redelijk stabiel. Dit blijkt ook uit de tellingen van vrijwilligers Piet Braam en Freek Nijland.

Broedvogelsoorten
In totaal zijn er 39 broedvogelsoorten vastgesteld. Daarvan staan veertien soorten op de Rode lijst van bedreigde en kwetsbare vogels, namelijk Zomertaling (bedreigd), Slobeend (kwetsbaar), Wintertaling (kwetsbaar), Roerdomp (kwetsbaar), Wulp (kwetsbaar), Grutto (gevoelig), Kemphaan (ernstig bedreigd), Watersnip (bedreigd), Tureluur (gevoelig, Veldleeuwerik (gevoelig), Snor (kwetsbaar), Gele Kwikstaart (gevoelig), Graspieper (gevoelig) en Kneu (gevoelig).

De tien meest voorkomende broedvogels waren achtereenvolgend Veldleeuwerik (84 territoria), Kievit (74), Grutto (53), Graspieper (51), Tureluur (39), Wilde eend (38), Krakeend (35), Rietzanger (35) en Kleine karekiet (20).

Graslandtellingen
Bijna het hele oppervlakte van de Binnemiede- en Weeshúspolder kenmerkt zich door ‘vochtig grasland’, namelijk 155 hectare. Slechts één hectare is ‘nat schraalland’ met plantensoorten als Spaanse ruiter, Moerasviooltje en Veenpluis.

Uit de kartering komt naar voren dat alle voor de Subsidieregeling Natuur & Landschap (SNL) belangrijke weidevogels in het gebied voorkwamen, behalve Kwartelkoning. Logischerwijs zaten de territoria van deze soorten grotendeels in ‘vochtig grasland’. In het kleine stukje ‘nat schraalland’ kwam ook de Tureluur voor en de Wintertaling is gespot in het ‘gemaaid rietland’ net buiten het grasland. Ecologisch gezien vormen de graslanden en de weidsheid daaromheen tezamen het totale leefgebied van weidevogels.

Gespotte eenden
Van de eenden was algemene Krakeend het talrijkst. Een deel daarvan zat in de oeverzoom langs de Murk en in moerassige delen langs de Grutte Wielen. De Slobeend bleek veel schaarser met acht territoria, net als de Zomertaling met twee territoria. Deze eendensoorten waren meer te vinden bij slootjes en plasdrassen.

Weidezangvogels
Wat betreft de weidezangvogels was de Veldleeuwerik prominent aanwezig. Afgezien van het uiterste noordoosten, kwam de soort feitelijk overal in het gebied voor. Het meest in bloemrijk hooiland met een tamelijk open vegetatiestructuur, het minst in percelen met langere en dichtere begroeiing zoals Gestreepte witbol. De territoria van Graspieper (51) vallen duidelijk meer samen met sloot- en bermranden, of ruigere graslanddelen. Ook de Gele Kwikstaart (12) laat meer deze voorkeur zien, met een klein aantal dat zich bij de noordelijke plasdras bevond. Daar nestelden en foerageerden ze (in de modderige delen) van de hogere randvegetatie met Gele lis, Pitrus en Rietgras.

Weidevogelscore
De verspreiding van de Grutto en Tureluur en de (niet-SNL-soort) Kievit, die van de steltlopers het talrijkst was, komt sterk met elkaar overeen. Concentraties van deze vogels tekenen zich iets scherper af op een drietal plaatsen;

  • bij plasdras,
  • rond beweide percelen
  • en in nat structuurrijk grasland met veel greppels.

In dit meest gevarieerde deel zaten ook de Watersnippen (12). De Tureluur, die aan de noordwestkant bijna geen territoria bezette, heeft een sterke voorkeur om dichtbij hogere dichtheden Kieviten te broeden. De Scholekster (7) was in lage dichtheden aanwezig. De Wulp (10), die ook in Fryslân gestaag achteruitgaat, kwam vrij goed voor de dag in de Binnemiede- en Weeshúspolder. De soort bezette ook percelen met hogere grasvegetaties aan de zuidkant. In een nat greppelrijk hooilandperceel aan de zuidwestkant werd een territorium van de Kemphaan vastgesteld, gebaseerd op een waarneming van een vrouwtje op 18 mei.

Alarmtellingen
Uit de resultaten van de tellingen van alarmerende weidevogels om het zogenaamde Bruto Territoriaal Succes (BTS) mee te bepalen, bleek dat het broedsucces van de Kievit te laag uitviel 41,9% tegenover een norm 50%. Hierbij zijn wel twee kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste is het vaststellen van paren met jongen lastig vanwege ambivalent gedrag van oudervogels. En ten tweede is het broedseizoen van Kieviten langgerekt. Dit kan een vertekend beeld geven, wat dus ook kan inhouden dat het broedsucces mogelijk minder slecht was dan de cijfers laten zien. Dit geldt ook bij de Scholsekster. Bij de andere vier soorten in het gebied was het BTS voldoende (hoger dan 50%) of zelfs goed (>65%). De Scholekster (71,4%) en vooral Grutto (86,8%) en Wulp (90%) lijken een goed broedseizoen te hebben gehad in de Binnemiede- en Weeshúspolder, terwijl de Tureluur (53,8%) hier net voldoende scoorde.

“ Bijzonder hoge weidevogelscore ”

SNL-beoordeling
In totaal komen, op een oppervlakte van 155 hectare ‘vochtige weidevogelgrasland’ 290 territoria voor van twaalf van de dertien beschermende soorten. Met een dichtheid van 187 territoria per 100 hectare is de SNL-beoordeling van de Binnemiede- en Weeshúspolder bijzonder hoog. Er is al sprake van een hoge beoordeling bij een dichtheid van meer dan 60 territoria per 100 hectare.

Benieuwd naar onze overige onderzoeksresultaten?

Wij hebben ook voor de districten West, Midden en Súd veldonderzoek verricht en de meest in het oog springende onderzoeken en resultaten op een rij gezet. Bekijk alle inventarisaties en karteringen.

Pictogram

Wil je de Friese natuur een handje helpen?

Doe een donatie
It Fryske Gea maakt gebruik van functionele en analytische cookies om jouw ervaring op onze website te verbeteren. Door akkoord te gaan met de tracking cookies kunnen wij jou gerichte berichten over de natuur en onze activiteiten op social media en via derde partijen tonen. Lees meer over cookies