Van oudsher werd een hakhoutbos deel voor deel gekapt. Het Kaetsjemuoisbosk is daarom in vijftien vakken verdeeld, waarvan elk jaar één vak wordt gebruikt voor hakhout. Door deze aanpak wordt het niet een opgaand eentonig bos en is er constant variatie in het groeiproces. Na vijftien jaar is de hele cyclus rond en begint deze opnieuw. Net zoals vroeger.
Het eindbeeld is een hakhoutbos met afwisselende hoogten in de uitgroeiende eikenstobben. Dit zorgt voor meer biodiversiteit. Hier komt wel een uitdaging bij kijken, namelijk het zorgen voor genoeg licht op de bosbodem. Alleen bij genoeg licht willen er kruidachtige planten groeien met mooie namen, zoals look-zonder-look of dagkoekoeksbloem. Maar ook lage struiken, zoals bramen en hulst. Op deze wijze ontwikkelt zich een bos met drie etages: een kruidlaag, een struikenlaag (dit noemen we ook wel struweel) en een bomenlaag.