De Stokersdobbe, een bron van biodiversiteit

Op de noordflank van het Alddjip, tussen het Wynjeterper Skar in het westen en de Merskerheide en de Bakkefeansterdúnen in het oosten, ligt de Stokersdobbe. De naam verwijst naar open water, maar dat kom je hier niet meer tegen. De pingoruïne is namelijk volledig dichtgegroeid met veen en bestaat uit ondoordringbaar bos met laagveenvegetatie (broekbos) en open veenmosrietland. Een walhalla voor heel veel dieren en planten!

Gave pingoruïne

De Stokersdobbe is zo’n 10.0000 tot 28.000 jaar geleden ontstaan tijdens de laatste ijstijd. In 1979 is de pingoruïne geologisch onderzocht. Toen bleek dat het om een vrij gave pingoruïne gaat van zo’n acht meter diep en wel 100 meter breed. In de ringwal vind je een drie tot vier meter dikke keileemlaag. In de pingoruïne zelf ontbreekt de keileem waardoor grondwater omhoog kan stromen. De toestroom van grondwater zorgt voor vrij stabiele natte omstandigheden waardoor veenvorming optreed.

Kwetsbaar gebied

De Stokersdobbe is niet vrij toegankelijk vanwege de kleine omvang (5.5 hectare) en de kwetsbaarheid van de natuurwaarden. Het gebied is echter van dichtbij goed te overzien vanaf de weg De Mersken die grenst aan de noordkant.

Welke vogels kom je tegen?

In kader van de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) en de interne beheerevaluaties is de Stokersdobbe vanaf 2016 intensief onderzocht op broedvogels, flora en insecten.

In 2016 en 2022 heeft vrijwilliger Rudie Huiting de broedvogels onderzocht volgens de methode van het Broedvogel Monitoring Project (BMP). Hierbij wordt het aantal territoria vastgesteld op basis van waarnemingen van territoriaal gedrag. Het gebied blijkt bijzonder soortenrijk te zijn door de afwisseling van grasland, houtsingel, rietland en broekbos. In de twee onderzoeksjaren zijn respectievelijk 19 en 23 broedvogelsoorten vastgesteld. Soorten van ruigte, struweel en bosrand zijn het meest vertegenwoordigd met tien territoria in 2016 en elf in 2022. De talrijkste van deze groep is de fitis, gevolgd door winterkoning en zwartkop. Opvallende soorten die niet in beide jaren zijn gehoord of gezien, zijn de geelgors (in 2022), de roodborsttapuit (in 2016) en de matkop (in beide jaren).

Bijzonder broedgeval

Ook soorten van opgaand bos zijn in beide jaren vertegenwoordigd met respectievelijk acht en negen territoria. Opvallende soorten in 2022 waren de grote lijster en de gekraagde roodstaart. Verrassend was een territorium van een dodaars, want in de Stokersdobbe is alleen langs de randen van het broekbos open water aanwezig. De kleinste futensoort van Nederland broedt voornamelijk in vaak kleinere wateren met een rijke oever- en onderwatervegetatie en een goede waterkwaliteit. De dodaars is vrij schuw en valt niet op in de dichte vegetatie waarin hij nestelt.

Insecten rondom de dobbe

In diezelfde jaren heeft Rudie ook de insecten geïnventariseerd. In 2022 zijn van de dagvlinders zeven doelsoorten (soorten waarvoor er beheer toegepast wordt) vastgesteld: het bruine zandoogje, de eikenpage, het groot dikkopje, het koevinkje, het oranjezandoogje, het oranjetipje en het zwartsprietdikkopje. Het zijn soorten van ruigere, kruiden- en structuurrijke graslanden. Het koevinkje en het zwartsprietdikkopje kwamen het meest voor. Het koevinkje is een typische soort van bosranden en dus ook van de houtsingels in de Fryske Wâlden. De vlinder haalt nectar van planten zoals de braam, de kale jonker en de gewone engelwortel. Het vrouwtje legt eitjes op grassen in ruige, vochtige zoomvegetaties.

In 2016 zag Rudie nog zes exemplaren van de argusvlinder, maar in 2022 was deze typische graslandsoort niet aanwezig. De recente landelijke achteruitgang van de argusvlinder is zorgelijk. Het is onduidelijk wat de hoofdoorzaak hiervan is. Een soort die in Zuidoost-Fryslân op de rand van haar verspreiding leeft, is de het oranje zandoogje. Rudie heeft deze soort in beide jaren met lage aantallen aangetroffen in de Stokersdobbe. Ook het oranje zandoogje gaat landelijk achteruit. Deze vlinder komt voor in graslanden met een mantel- en zoomvegetatie voor de nodige beschutting. Belangrijk is het in de winter laten overstaan van deze vegetaties voor de rupsen om in et overleven.

Zeldzame soorten kruiden

De flora is in 2018 geïnventariseerd door vrijwilligster Klazina Posthumus en in 2022 door vrijwilliger Harry Waltje. Uit deze inventarisaties blijkt dat het broekbos fraai ontwikkeld is met zeldzame zeggensoorten als sterzegge, draadzegge en snavelzegge, kruiden als wateraardbei, grote boterbloem en moerasvaren en de struik wilde gagel. In de nattere slenkjes groeit veel Waterviolier. Een teken van ouder wordend bos zijn de eikvarens die op enkele oude wilgentakken groeien. Veel soorten indiceren de invloed van zwak gebufferde tot sterker gebufferd grondwater. Buffering betekent in deze context de mate van oplossing van mineralen als calcium, magnesium en ijzer. Het gaat waarschijnlijk om diep grondwater van onder de keileem die tot in de wortelzone reikt.

In het veenmosrietland groeit veel veenpluis en op een enkele plek moerasviooltje. Op de grens van het grasland en de pingoruïne groeit schildereprijs op plekken waar het vee de vegetatie zo nu en dan opentrapt.

Andere pingoruïnes bij It Fryske Gea

It Fryske Gea beheert meerdere pingoruïnes in verschillende stadia van verlanding. Tussen Hurdegaryp en Burgum gaat het om twaalf pingoruïnes, de zogenaamde dobben van de Hurdegarypsterwarren. Ten oosten van Drachten gaat het om drie gereconstrueerde pingoruïnes. Andere pingoruïnes zijn de Markijkemuoisdobbe in het Ketliker Skar, een pingoruïnes in de Delleboersterheide en één op de Hoorn. De de grootste pingoruïne van It Fryske Gea is de Diakonievene.

Hurdegarypsterwarren
Pictogram

Wil je de Friese natuur een handje helpen?

Doe een donatie
It Fryske Gea maakt gebruik van functionele en analytische cookies om jouw ervaring op onze website te verbeteren. Door akkoord te gaan met de tracking cookies kunnen wij jou gerichte berichten over de natuur en onze activiteiten op social media en via derde partijen tonen. Lees meer over cookies